Belangrijkste specifieke complicaties voor implantaten

Complicaties implantaten

Korte termijn complicaties

Het plaatsen van een borstprothese is een relatief eenvoudige procedure, geassocieerd met zeer weinig complicaties op korte termijn.


Voor deze procedure gelden natuurlijk wel de algemene complicaties van een chirurgische ingreep, zijnde infecties, nabloedingen, vertraagde wondheling, diepe veneuze thrombose en eventueel longembool. Implantaten geven een licht verhoogd risico op infectie, gezien zij bestaan uit vreemd materiaal. Vochtcollecties omheen het implantaat, zogenoemde seromen, zijn eveneens mogelijk na chirurgie.

Lange termijn complicaties

De belangrijkste verwikkeling na implantatie van een borstprothese is de ontwikkeling van kapselcontractuur.


Een kapsel is een littekenzakje dat zich rondom een prothese ontwikkelt. Het wordt door het lichaam aangemaakt in respons op de implantatie van een vreemd lichaam. Bij aanvang is het kapsel dun en soepel zodat de prothese zacht en natuurlijk aanvoelt (fig. 1). Vroeg of laat begint deze littekenlaag te verdikken zodat de prothese langzaamaan harder begint aan te voelen (fig. 2).


In een volgende fase trekt het littekenweefsel samen met compressie van het implantaat (fig. 3), ook wel een kapselcontractuur genoemd. Er treedt een vervorming op van de prothese en de pijn neemt geleidelijk aan toe (fig. 4). De exacte oorzaak van een kapselcontractuur is niet gekend.

Fig. 1 Fig. 2 Fig. 3 Fig. 4 Fig. 5

Een kapselcontractuur kan zich op eender welk moment na de ingreep voordoen. Hoe langer echter een prothese ter plaatse is, hoe hoger de kans op een kapselcontractuur. Indien een prothese daarenboven nog bestraald wordt, zal het risico op een kapselcontractuur oplopen tot 70 %.


In geval van een ernstige kapselcontractuur met een vervorming van de borst (Baker classificatie IV) (fig. 5), zal men dit probleem chirurgisch aanpakken door het kapsel te openen (capsulotomie) of dit volledig te verwijderen (capsulectomie). In sommige gevallen dient ook de prothese vervangen te worden.

Andere belangrijke verwikkelingen van prothesen zijn verplaatsing van de prothese, voelbare protheseranden, chronische pijn of plooivorming van de overliggende huid.


Een prothese kan zich verplaatsen indien zij tijdens de chirurgische ingreep slecht gepositioneerd werd. Ook later kan de prothese bewegen ten gevolge van een samentrekking van de grote borstspier (fig. 6). Plooivorming kan ontstaan wanneer het overliggende weefsel te dun wordt en de randen van de prothese doorheen de huid zichtbaar worden. (fig. 7).

Fig. 6 Fig. 7

Indien de overliggende huid erg dun is, kan wrijving van de prothese een perforatie van de huid veroorzaken (fig. 8). Daarenboven kunnen plooivorming en materiaalvermoeidheid van de prothese aanleiding geven tot scheuren van een implantaat. Over het algemeen moet men er rekening mee houden dat een implantaat gemiddeld na acht tot tien jaar vervangen dient te worden.

Fig. 8

Eerder zeldzaam zien we problemen ten gevolge van de ouderdom van prothesen, zoals een scheur van de prothese met het lekken van siliconengel, resulterend in de vorming van “siliconomen”. Borstprothesen geven geen verhoogd risico op herval van borstkanker, andere maligniteiten, auto-immuunziekten, huidziekten of degeneratieve aandoeningen.


Onze ervaring en de huidige wetenschappelijke literatuur leert ons dat radiotherapie van de borst, vóór of na plaatsing van een prothese, leidt tot een verhoogd risico op deze complicaties. Daarenboven treden de complicaties vroeger op na een radiotherapiebehandeling. Omdat de neveneffecten van radiotherapie kunnen optreden tot 15 à 20 jaar nadien, hebben vele reconstructieve centra afgezien van het gebruik van implantaten in combinatie met bestraling.


Tenslotte dienen patiënten er zich van bewust te zijn dat het vaak onmogelijk is om met prothesen dezelfde superieure, stabiele esthetische resultaten op lange termijn te bereiken als deze die bereikt kunnen worden aan de hand van een autologe borstreconstructie.