Belangrijkste specifieke complicaties bij autologe reconstructies

Complicaties van het getransplanteerde weefsel ter hoogte van de borst

Elke chirurgische ingreep is geassocieerd met potentiële risico’s en complicaties, zoals bloedingen, infecties (fig. 1, 2), hematomen (grote bloedcollecties), vertraagde wondheling, diepe veneuze trombose en mogelijks longembool.

Fig. 1 Fig. 2

Een microchirurgische borstreconstructie is geassocieerd met enkele specifieke complicaties, dewelke van toepassing zijn op het weefsel dat getransplanteerd wordt ter hoogte van de borst. De belangrijkste microchirurgische complicatie is de vorming van een bloedstolsel op de plaats waar men de bloedvaten opnieuw verbonden heeft (fig. 3a-c). Dit kan optreden ten gevolge van problemen ter hoogte van de vaatwand (bvb. atherosclerose), stollingsstoornissen, postoperatieve compressie van de bloedvaten, of eerder zeldzaam, een technische fout.

Fig. 3a Fig. 3b Fig. 3c

Microchirurgische complicaties treden bijna altijd op binnen de eerste 72 uur na de chirurgische ingreep. Wanneer deze termijn verstreken is, zijn de bloedvaten definitief hersteld en zal de getransplanteerde flap overleven. Binnen deze vroege postoperatieve periode wordt de flap dus van dichtbij opgevolgd door verpleegkundigen, waarbij de bloedstroom gecontroleerd wordt, aanvankelijk elk uur en daarna om de twee uur. Deze nauwgezette controle start in de ontwaakzaal en wordt voortgezet wanneer de patiënte op de verpleegafdeling terecht komt. De medische staf en uw chirurg worden onmiddellijk op de hoogte indien er een verandering optreedt. Er zal eventueel besloten worden om een heringreep uit te voeren waarbij een bloedklonter verwijderd wordt en de normale doorstroming hersteld wordt (revascularisatie). We hebben momenteel een reëxploratie percentage van ongeveer 3%.


Zeldzaam, in ongeveer 0,7% van de gevallen, is het niet mogelijk de doorstroming te herstellen en gaat het getransplanteerde weefsel volledig verloren (fig. 4). Meer dan 99% van onze patiënten heeft echter een succesvol resultaat met een borstreconstructie die levenslang zal meegaan. In het zeldzame geval waarbij de volledige flap verloren gaat (flapnecrose), zal er een nieuw gesprek plaatsvinden waarbij andere methoden van borstreconstructie besproken worden.

Fig. 4: totale flapnecrose

Het gedeeltelijk afsterven van het getransplanteerde weefsel, door een slechte doorbloeding van het weefsel of ten gevolge van een anatomische variant in de bloeddoorstroming, wordt gezien in 7% van DIEP flappen (fig. 5). Een geïsoleerde vetnecrose treft 6%, maar dit percentage is mogelijks hoger bij rokers of bij patiënten die postoperatieve radiotherapie ondergaan. Vetnecrose wordt gevoeld als een harde nodule in de borst. In de meerderheid van de gevallen verzacht de nodule na verloop van tijd. Daarnaast kan radiologische beeldvorming aangewend worden om het onderscheid te maken met herval van borstkanker. In die gevallen waarbij de verharding meer dan één jaar bestaat of indien er enige twijfel is omtrent het goedaardige karakter, kan de vetnecrose chirurgisch worden weggenomen.

Fig. 5: gedeeltelijke flapnecrose


Complicaties ter hoogte van de donorplaats

Dezelfde algemene complicaties zijn ook van toepassing op de donorplaats (fig. 6). Een vertraagde wondheling treedt op in tot 6% van de patiënten en is vaak geassocieerd met roken. Een seroom (een collectie van helder wondvocht) ontwikkelt zich in ongeveer 2% van DIEP flappen, maar wordt frequenter gezien na een SIEA flap vanwege de uitgebreidere dissectie in de lies. Tenslotte wordt een uitstulping ter hoogte van de onderbuik na wegname van weefsel voor een DIEP flap reconstructie in minder dan 1% van de patiënten gezien. Het betrof echter nooit een echte littekenbreuk. Dit is een belangrijke verbetering ten opzichte van de TRAM flap en het toont ons hoe de donorplaats morbiditeit verminderd kan worden door de ontwikkeling van perforatorflappen. Na een reconstructie met een TRAM flap kan de buikwand verzwakt zijn, wat leidt tot de ontwikkeling van een breuk ter hoogte van de buikwand, wat operatief kan worden hersteld.

Fig. 6

Mogelijke complicaties van borstreconstructie met een autologe vrije flap:

 

  Gesteelde TRAM
Heringreep 2
Gedeeltelijke flapnecrose                                           11.1
Vetnecrose 6.4
 Verlies van de gehele flap 1.3
   
Seroom (collectie van helder vocht) 8
Hematoom (grote bloedcollectie) 2.2
Infectie 4.1
   
Uitstulping buikwand 6.9
Buikwandhernia 3.4