Familiale en erfelijke vormen van borstkanker

Vrouwen met een sterk verhoogd risico op borstkanker hebben typisch meerdere eerstegraadsverwanten bij wie borstkanker op jonge leeftijd werd vastgesteld of hebben één of meerdere verwanten met multifocaal of bilateraal borstkanker. De familiale anamnese bij deze vrouwen is bovendien vaak positief voor eierstokkanker of ovariumcarcinoom en soms worden ook mannelijke verwanten in deze families met borstkanker gediagnosticeerd. Het is in deze families dat de genetische voorbeschiktheid vaak het gevolg is van het overerven van een genetische afwijking, ook mutatie genoemd, in het BRCA1 of BRCA2 gen. Dergelijke families voldoen meestal aan de criteria van wat we het hereditair of erfelijk borst- en ovariumcarcinoom syndroom noemen.

 

Tabel: Familiaal borstcarcinoom en het hereditair borst- en ovariumcarcinoom syndroom.

 

1. Hereditair borst- en ovariumcarcinoom syndroom: borst- en/of eierstokkanker:

 

2. Familiaal borstcarcinoom:
  • bij ten minste drie eerstegraadsverwantes (of bij paternale overerving, tweedegraadsverwantes)
  • in ten minste twee opéénvolgende generaties, en
  • bij ten minste één patiënte: diagnose op leeftijd jonger dan 50 jaar
borstkanker bij minstens 2 eerste- of tweedegraadsverwantes, op jonge leeftijd, zonder dat de voorwaarden voor de hereditaire vorm voldaan zijn

In families waarin het risico matig of licht verhoogd is, is de verwantschap tussen aangetaste verwanten minder sterk en ligt de leeftijd bij diagnose een stuk hoger. Deze families identificeren we meestal als familiaal borstcarcinoom (tabel 2). In een minderheid van deze families kunnen ook genetische afwijkingen in BRCA1 of BRCA2 aangetoond worden. Er zijn aanwijzingen dat in deze families ook andere genetische ‘varianten’ een rol kunnen spelen. Dit zijn afwijkingen in het erfelijk materiaal die het risico op het ontwikkelen van borstkanker bij een persoon minder sterk beïnvloeden dan de mutaties in BRCA1 of BRCA2. Deze varianten komen waarschijnlijk veel frequenter voor dan BRCA1 of BRCA2 mutaties en kunnen dus een groter effect hebben in de algemene bevolking. Bovendien is de kans reëel dat de impact van deze varianten kan beïnvloed worden door niet-genetische factoren. Voorlopig is het echter niet mogelijk voor deze varianten moleculair genetisch onderzoek routinematig aan te beiden. Voor het bepalen van het risico op niet-aangetaste verwanten in deze families moeten we dus terugvallen op een analyse van de stamboom.

Het onderscheid tussen erfelijk en familiaal borstcarcinoom is niet scherp te stellen. De bijdrage van genetische afwijkingen moet waarschijnlijk beschouwd worden als een soort continuüm: in familiaal borstkanker spelen eerder genetische afwijkingen een rol die het risico op borstcarcinoom discreet beïnvloeden, terwijl in monogenische vormen in de meerderheid van de families BRCA1 en BRCA2 mutaties aanwezig zijn die het risico sterk beïnvloeden, zie Figuur 1. Een groot aantal families bevindt zich echter op de grens tussen beide entiteiten en in een aantal ervan kunnen we BRCA1 of BRCA2 mutaties aantonen.

 

Figuur: Borstkanker en de familiale voorgeschiedenis ervoor laten toe patiënten onder te verdelen in drie overlappende klassen: de sporadische, familiale en erfelijke vormen. Genetische afwijkingen (mutaties in BRCA1 en BRCA2) kunnen meest frequent aangetoond worden in de erfelijke vorm. Deze genetische afwijkingen veroorzaken een sterk verhoogd risico op borst- en eierstokkanker bij vrouwelijke draagsters. In familiaal borstcarcinoom is er waarschijnlijk een rol voor genetische varianten die het risico minder sterk beïnvloeden. Naarmate de leeftijd bij diagnose jonger is en het aantal aangetaste verwanten in een familie hoger wordt de kans op een erfelijke vorm groter. Dit houdt eveneens in dat het risico op andere vrouwen uit de familie om zelf ook borstkanker te ontwikkelen eveneens sterk stijgt.